Het leven en sterven van Hendrik Jan van Schothorst
Een paar oude getypte vellen tussen de boeken
Soms vind je wel eens iets wat je aandacht trekt. Zoals onlangs een paar getypte vellen met als opschrift: 'Enige aantekeningen aangaande het leven en sterven van ons onvergetelijk neefje Hendrik Jan van Schothorst'. Hendrik Jan is acht jaar geworden. Ik laat het ontroerende stuk in z'n geheel volgen.
Geboorte
Hendrik Jan van Schothorst werd geboren op 14 november 1937. Zeer tot blijdschap van de ouders groeide het kind in gezondheid op en zag men in al zijn doen dat het een kind was met een schrander verstand en vlug begrip. Reeds op 3-jarige leeftijd ging hij zeer gaarne steeds met zijn ouders mee naar de kerk en hoewel nog zo jong, toch zat hij aandachtig te luisteren; en kon hij toen hij wat ouder werd, al heel goed vertellen waarover de dominee gepreekt had.
Leergierig
Nog zeer jong zijnde, bleek al spoedig dat hij zeer leergierig was. Dat kwam te meer uit in de vele vragen die hij deed, ook aangaande de arbeid op de boerderij. Maar ook op godsdienstig gebied kon hij vaak zulke gewichtige vragen doen dat men er soms moeite mee had ze op kinderlijke wijze te beantwoorden.
Daar hij op 14 november geboren was, kon hij niet eerder als 7 jaar naar school, daar de leerlingen in september 7 jaar moesten geweest zijn, dus zodoende moest hij bijna een jaar wachten; maar 6 jaar oud zijnde sprak en handelde hij als een jongen van 12 jaar. Daar wij in 1942 bij zijn ouders op de boerderij enige tijd gewoond hebben wegens vordering van ons woonhuis aangaande de oorlog, zo was het kind en hebben wij dan ook dagelijks zijn leven na mogen gaan. Zeer weinig behoefden zijn ouders hem te bestraffen en gebeurde het eens, dan was het kind met zulk een smartelijke droefheid vervuld, dat uit het wenen zijn berouw openbaar kwam. Ook in de natuurlijke leven en de gesprekken bleek hij verstandelijk velen van zijn leeftijd vooruit te zijn; maar niet minder op geestelijk gebied.
Zo gebeurde het op een keer, dat hij een klein meisje van vier jaar, wier ouders als heidenen leefden, hoorde vloeken. Toen hij later bij ons kwam, zei hij: ‘Tante Jo, ik heb Ellie eens goed vermaand. Ik heb’, zo sprak hij, ‘gezegd dat ze niet zulke lelijke woorden mocht zeggen en dat ze naar de kerk moest gaan. En denk erom’, zo vervolgde hij, ‘nog een nachtje, dan is het zondag. Denk erom dat je naar de kerk gaat hoor!’ ‘Ik heb ze eens goed vermaand’, zei hij ten laatste. Toen was de jongen zelf nog pas zes jaar oud. Veel was hij bezig Gods Woord te onderzoeken, maar zelf nog niet kunnende lezen, zo moesten zijn ouders en ook wij hem altijd en altijd weer vertellen uit de Bijbel. Onvermoeid bleef hij dan vragen doen en was altijd bezig om het ene psalmversje na het andere te leren. Toen hij 7 jaar oud zijnde naar school ging, kon hij 70 psalmversjes zonder enige moeite opzeggen.
Een biddend leven
Al spoedig was het merkbaar, dat het kind een biddend leven had, en dat niet alleen voor zichzelf, maar ook voor zijn naaste. Zo gebeurde het dat onze zoon in 1943 naar Duitsland moest. Op zekere keer vroeg Henkje aan mij: ‘Tante Jo, zouden er nog meer bommen vallen waar Coen is?’ Ik zei: ‘Ik weet het niet, maar laten we maar vragen, Henkje, of de HEERE Coen wil bewaren’. ‘Wanneer’, zo sprak het ventje al verder,’ moet ik het doen, tante Jo?’ ‘Vanavond maar op je bedje', zei ik en zijn antwoord was: ‘Och, tante Jo, ik wilde het liever dadelijk doen.' Gelijk loopt het kind naar een andere kamer en valt achter de tafel op zijn knietjes. Dit moesten we dan aan oom Coen schrijven. Als we een brief uit Duitsland ontvingen, moesten we die hem altijd voorlezen. Zo gebeurde het eens, dat er hevig gebombardeerd was op de plaats waar onze zoon was, maar als door een wonder gespaard was gebleven. Toen dit voorgelezen werd, zo sprong het kind op en zeide: ‘Zie je wel, de HEERE heeft het gehoord en Coen bewaard.’
Ds. Groen
Op een andere keer moesten de ouders van Henkje een paar dagen van huis en wij zouden hun kinderen oppassen. Er waren toen twee kinderen, Henkje en Reijertje. ’s Middags zei Henkje: ‘Nu gaan we geen versje leren, maar nu moet tantje Jo de versjes verklaren als ik ze opgezegd heb.’ Dat gebeurde en daarna zei hij: ‘Tante Jo, wat doen die mensen, die een nieuw hart hebben en hoe zijn ze dan?’ Wijzend op zijn hartje zei hij: ‘Voel je dat dan hier?’ Daarna zei hij: ‘Nu moet u al die mensen uit de Bijbel eens opnoemen die een nieuw hart hebben.’ En dan even later zei hij: ‘En nu al die mensen die een nieuw hart hebben en nu nog leven.’ Zoveel doenlijk beantwoordde ik aan zijn verzoek. Dan vroeg hij: ‘Komen die mensen nooit meer terug, die gestorven zijn?’ Op een kinderlijke wijze trachtte ik aan zijn verstand te brengen hoe dat, als alle mensen op de wereld gestorven waren, degenen die een nieuw hart hadden weer terug kwamen en zeer opgetogen van blijdschap riep het kind: ‘O, gelukkig, dan komt Ds. Groen ook weer terug.’ Ds. Groen was enige tijd tevoren gestorven en het bleek, dat Henkje uit de gesprekken in huis gehoord had, dat Ds. Groen een kind van God was, want het kind kende hem in het geheel niet.
Een beschamende les
Dat Henkje, eens iets gehoord hebbende, het niet meer vergat, blijkt uit het volgende: We hadden op de vraag hoe die mensen deden die een nieuw hart hadden, onder meer gezegd, dat ze nooit jokken. Enige maanden daarna was het jongetje bij ons op het eten, maar even als altijd at het weinig en toen zei ik: ‘Henkje, als je niet eet, jongen, word je nooit groot’. En toen zette hij zo’n weemoedig gezicht, dat ik daarop zei: ‘Nu, tante Jo gelooft nog wel, dat Henkje groot wordt.' Hierop strekte het kind zijn handje uit en zei: ‘Nu heeft tante Jo in eens geen nieuw hart meer, want tante Jo jokt. Eerst zegt ze, dat ik niet groot word en dan zegt ze, dat ik wel groot word.' Dat was dus een beschamende les voor me van een kind van 7 jaar.
Enige tijd daarna waren mijn man en ik bij de ouders van Henkje in de keuken. De familie zat aan het middagmaal, maar Henkje, als naar gewoonte, kon z’n eten niet op. Nu had hij nog een tweede zusje en dat at zo goed, en toen zei ik: ‘Henkje, als je niet eet, jongen, wordt Gijsje een grote meid en Henkje blijft een klein ventje.' Hierop zei hij tegen zijn moeder: ‘Moeder, tante Jo zegt niet eens, ‘bij leven en welzijn’, Gijsje kan nog wel dood zijn voor die tijd’.
Naar school
Zo was dan de tijd aangebroken, dat Henkje naar school kon. Dat schoolgaan ging zeer onregelmatig in verband met de gevaren van de oorlog en hierom kwam de onderwijzeres, mejuffrouw Romeijn, hem gedurig aan huis leren, maar het kind maakte zulke vorderingen dat het van de eerste naar de derde klas kon overgaan. Op school gaande, at hij zijn boterham ’s middags op bij de gezusters Van Harten. Die mensen woonden naast Ds. Reeskamp, predikant bij de Gereformeerde Kerk. Henkje vroeg aan een der zusters Van Harten: ‘Heeft Ds. Reeskamp ook een nieuw hart?’ waarop het antwoord was: ‘Dat weet ik niet.' Hierop zei hij: ‘Het zal toch anders wel erg zijn als Ds. Reestkamp denkt dat het zo is en het is niet zo.' Weer vroeg Henkje: ‘Preekt Ds. Reeskamp net als Ds. Blok?’ Hierop antwoordde mejuffrouw Van Harten: ‘Neen’. Toen zei Henkje: ‘Als Ds. Reeskamp bij Ds. Blok in de kerk komt, zal hij wel zeggen: ‘Houd maar gauw op hoor.' Hierbij bleek wel dat het kind al onderscheidingskennis had.
Het liep tegen het Kerstfeest en nu moesten de kinderen een kerstlied leren. Thuiskomende zei Henkje tegen de dienstbode: ‘Wat oneerbiedig, niet eens een psalm.’ De psalmen moesten ze op school met hele en halve noten leren zingen. Bij zijn thuiskomst zei hij tot zijn moeder: ‘Dat is goddeloos’.
‘Menigmaal’, zo vertelde de onderwijzeres, ‘heb ik het kind tussen de spelende kinderen gezet, maar even later stond het weer alleen bij de schooldeur.’ Ook gebeurde het nog kort voor zijn ziek worden dat er een paar kinderen uit Zeist kwamen spelen, maar Henkje speelde niet mee.
Ziek
14 november 1945 was het knaapje 8 jaar geworden. Acht dagen voor het Kerstfeest werd hij niet goed, hij had een beetje keelpijn. Dit begon op zaterdag en reeds de daarop volgende zondag moest de dokter gehaald worden. Zijn ouders waren bang voor diphterie, maar de dokter kon het niet constateren. Toen wij dinsdags daarop hoorden, dat het kind nogal ziek was, gingen we er heen. De dokter zeide het nog niet te weten, maar donderdags daarop zeide hij dat het inderdaad diphterie was en nog wel zeer ernstig.
Van dinsdag- op woensdagnacht zei Henkje tegen zijn vader, die bij hem stond: ‘Papa moet even weggaan’. Maar z’n vader bleef op een afstandje staan on te zien wat er ging gebeuren. Het jongetje ging daarna midden in zijn bedje op zijn knietjes liggen, vouwde zijn handjes en lag zo te bidden.
Op het gezegde van zijn moeder: ‘Henkje, wat ben je toch erg ziek’. ‘Neen, hoor mam, ’t is niet erg hoor’.
Door de hoge koortsen sprak hij wat vreemd en ook kwam er steeds wat bloed uit zijn mondje. We probeerden het te verwijderen. Zijn tong en mondje zagen zwart, zo we toen meenden van het bloed, maar dit waren allemaal tekenen van het einde, hoewel we het nog niet zo nabij dachten. Vrijdagsmorgens zei z’n moeder: ‘Henkje, zou je niet liever weer beter willen worden?’ waarop het kind zei: ‘neen, mama, ik ga liever sterven en naar den HEERE toe’. Toen zei z’n moeder: ‘Wil je dan niet liever bij papa blijven’. Onder dit alles waren wij zeer ontroerd.
’s Middags werd de moeder ook niet goed en eer het avond was (te 7 uur al) lag ook zij ziek te bed. Men kon elk ogenblik zien, dat ziekte (ook diphterie) toenam.
Zaterdagsmiddags lagen moeder en kind zeer ernstig ziek te bed. Het jongetje glimlachte nog iets tegen zijn moeder, maar had er geen besef van dat ook zij zo ernstig ziek was.
Gestorven
Zondagsmiddags lag het jongetje helemaal in het bloed. Zijn handjes, zijn bedjasje en het bed, alles onder het bloed. Ja zelfs lag er een plasje bloed naast het ledikant op de vloer. ’s Avonds om 8 uur riep hij nog zelf om geholpen te worden en om 11 uur stond hij voor zijn bedje en wilde bij zijn moeder liggen, wat zeer moeilijk kon vanwege haar ziekte. Tegen 12 uur ’s nachts begon het kind een beetje te klagen en kortademig te worden en om half 1 keek hij nog met een hoofd op zijn hand leunende de kamer helemaal rond. Toen legde hij zich op de zijde en vouwde zijn handjes en gelijk was het leven er uit. Het was haast niet te merken, dat het kind stierf.
Begrafenis en getuigenis
Op 8 jarige leeftijd is het de Eeuwige Heerlijkheid ingegaan, waarvan de HEERE nog getuigenis gaf in het hart van zijn volk hier op aarde; o.a. ook ds. Blok, hoewel hij het kind van nabij niet zo kende, maar in de nacht voor dat het begraven werd, zo deelde ds. mede, ging de deur voor hem open aangaande Henkje en kreeg hij gemeenschap met het kind met deze woorden, die de HEERE hem in het hart gaf: ‘Uit de mond der kinderkens en der zuigelingen heb Ik Mijnen lof bereid’. En toen, alzo sprak Ds. Blok, heb ik het kind gezien met de palmtakken van overwinning in zijn handen, en zo vervolgde de dominee, al gaat nu de ganse hel op zijn kop staan, ik heb hem gezien. Men kon het de dominee aanzien, de blijdschap lag op zijn aangezicht.
Dit alles heeft de dominee op de begrafenis, die op vrijdag 28 december plaats vond, mede gedeeld. Ook op het kerkhof sprak hij dezelfde woorden. Ds. Blok begon met te zeggen: ‘Mensen doet uw schoenen van uw voeten want de plaats waarop wij staan is heilig land. Ik heb', zo vervolgde hij, ‘nog nooit met zulk een innerlijke vreugde en jaloersheid achter een lijk gereden’.
Ook ouderling De Jong sprak nog aangaande het catechetisch onderwijs, dat Henkje maar enkele keren had bijgewoond. Het laatste lesje dat verhandeld was in het bijzijn van Henkje ging over het Genadeverbond en het Geloof. Toen De Jong gevraagd had aan de kinderen wat geloof was, had Henkje z’n vingertjes opgestoken en gezegd: ‘God liefhebben’. ‘Alzo’, zo sprak de ouderling De Jong, ’is het nu voor en in het kind bevestigd, dat hij in het Genadeverbond opgenomen is en nu eeuwig God liefheeft.' Daarna werd nog gezongen psalm 105 vers 5: ‘God zal zijn Waarheid nimmer krenken’.
Ook een kind des Heeren in Waddinxveen kreeg zulk een gemeenschap met het kind toen ze de doodstijding ontving met deze woorden uit Lukas 2 vers 4: ‘Omdat hij uit het huis en geslacht Davids was’.
Drie weken voor het kind ziek werd, was hij wel een uur bezig met zijn vader met ondervragingen aangaande de opstanding uit de doden. Zijn kleine zusje van 4 jaar viel hem gedurig in de rede met haar kindergesprek en dit scheen Henkje zeer te hinderen, want hij zei: ‘Papa laat Reijertje nu eens stil houden, want die begrijpt er toch niets van’.
God is getrouw
Het was voor het vlees een zware slag, zo’n dierbaar pand te verliezen door de dood. Ook voor mij was het zeer smartelijk, daar ik met nauwe banden aan het kind verbonden was en ik met het verlies niet onder de HEERE kon komen. Daar ik er erg mee in de strijd kwam, kreeg ik ook lichamelijk een kwijnend leven. Zonder twijfel geloofde ik dat het kind in de hemel was, maar ik had er persoonlijk geen inleving van. Als ik er mee voor de HEERE kwam, was het atijd in mijn hart: ‘Laat de kinderkens tot mij komen en verhindert ze niet, want dezulken is het Koninkrijk der Hemelen'. Maar het gaf geen doorslag in mijn ziel.
Het was niet anders alsof de HEERE zeide, hoedat nu mijn ongeloof voor mijzelf de verhindering was, dat ik er geen bewustheid van had. Zeer heb ik hiermee in de banden verkeerd, te meer als ik dacht hoe dat zeven maanden te voren mijn geliefde man de eeuwige Heerlijkheid in mocht gaan en nu Henkje. En nu zei de vijand van Gods werk tot mij: ‘Hoe zal het met jou nog gaan?’ Al heviger werd de strijd. Te meer daar ik kreeg te zien hoe ik nu met al de bemoeienissen Gods die aan mijn ziel verheerlijkt waren voor mijn bewustheid nog buiten de gemeenschap Gods was blijven staan. Dit duurde acht dagen en toen kwam de HEERE Zijn werk in mijn ziel weer waar te maken, met deze woorden uit 1 Corinthe 1 vers 9: ‘God is getrouw, door welken gij geroepen zijt tot de gemeenschap van Zijnen Zoon Jezus Christus, onzen HEERE’ en toen verklaarde de HEERE Zichzelven, hoe dat Hij nu een Getrouwe God was en zo zeker als God getrouw was, zo zeker zou ik ook eenmaal tot zijn gemeenschap toegelaten worde. O, toen kreeg ik met diezelfde woorden in de dadelijkheid gemeenschap met het kind en kwam de HEERE mij afvragen wat voor een kind dat was.
Toen kreeg ik door dien dierbaren Geest getuigenis in mijn hart dat ook Henkje op grond van die vrije verkiezing van een getrouwe God al in zijn jonge leventje getoond had dat hij een kind van God was en kreeg ik te zien dat de HEERE nu het meeste recht op hem had en het was niet meer de mijne, maar hij was van de HEERE. Nu zag ik dat de HEERE niets anders gedaan had als zijn eigendom thuis gehaald. Toen ben ik dat kind als neefje kwijtgeraakt en kreeg hem terug als broertje en blij inplaats van bedroefd, want sinds 1940, nadat ons land aan de oorlog was overgegeven, geloofde ik dat er zware tijden aanstaande waren en dat het kind, voordat de oven van vervolging er was, thuisgehaald was en nu zou ik hem om het kind zelf niet terug wensen in deze boze wereld.
Evenwel kan ik soms zo verlangen vanwege innerlijke gemeenschap daar ik het kind steeds mis bij de andere kinderen, wat zijn gesprekken betreft, want die taal en dat leven mis ik bij die anderen, hoewel ze me na aan het harte liggen.
Die Mij vroeg zoeken...
Och mocht de HEERE zich over de ouders en zusjes van dit gelukkige kind nog ontfermen. Als dit gelezen wordt, dat is mijn innerlijke zielezucht, dat er zulk een jaloersheid uit geboren mocht worden, dat de ouders en de nog levende kinderen tot de HEERE mochten gaan roepen om de God van hun kind en broertje ook deelachtig te mogen worden.
Ja lieve kinderen het zal heel erg zijn als jullie geen nieuw hartje krijgen. Zullen jullie met je vader en moeder er de HEERE veel om vragen?
De HEERE zegt zelf in zijn woord: ‘Die mij vroeg zoeken, zullen mij vinden’.
Het is opmerkelijk dat acht weken na Henkje ook Gijsje stierf aan de diphterie. Datzelfde kind waarvan Henkje zei: ‘ze kan wel dood zijn voor ze groot is’.
Dit zijn dan enige aantekeningen uit het leven, de ziekte, het sterven en het begraven van onze onvergetelijke Hendrik Jan van Schothorst.
Tante Jo
Naschrift
Hendrik Jan ligt begraven op de oude Algemene Begraafplaats in Doorn. Zijn zusje Gijsbertha van Schothorst is daar ook begraven. Zij was geboren op 12 april 1943 en stierf op 5 maart 1946.
Ds. Blok die genoemd wordt is ds. M. Blok. Hij diende de Gereformeerde Gemeente van Zeist van 1945 tot 1949. Ds. W. Reeskamp diende de Gereformeerde Kerk van Driebergen-Rijssenburg van 1945 tot 1950.
Graag zou ik, om het artikel compleet te maken, meer biografische gegevens ontvangen betreffende Hendrik Jan van Schothorst.
Bekijk ook onze nieuwe boeken en tweedehands boeken met levensbeschrijvingen.
Wilt u op de hoogte gehouden worden van nieuwe Blogs van Boekenstek? Schrijf u dan in voor onze nieuwsbrief. Zo blijft u op de hoogte van al het boekennieuws.